In een brief aan de Eerste Kamer stelde minister Opstelten begin december dat een actieve aanpak van de kantonrechter ter zitting en het “helpen” van een partij die zich niet bedient van een professionele rechtshulpverlener niet in strijd is met de beginselen van lijdelijkheid en partij-autonomie. Laten we de argumenten waarop dit standpunt steunt eens kritisch bestuderen.

Het eerste argument dat de minister aandraagt, is procesmatig. Een groep van zestien rechters, "alle lid van de Kring van kantonrechters of het Landelijk sectoroverleg civiel en kanton, en zonder uitzondering ook nog eens ruim ervaren in de kantonrechtspraak en ook overigens in het rechtersvak", onderschreven de stelling dat er wel schending is niet. Dit argument overtuigt natuurlijk nog niet. De stelling is theoretisch, meer fundamenteel van aard – het gaat om de inhoud van beginselen. Waarom zou het hebben van proceservaring relevant zijn?

Niettemin is het nog geen autoriteitsdrogreden. Het benadrukken van de bijdrage van de groep rechters toont enkel aan dat twee discussies door elkaar heen lijken te lopen:
Stelling 1 (zoals gesteld door de minister). “De actieve aanpak van de kantonrechter ter zitting en het “helpen” van een partij die zich niet bedient van een professionele rechtshulpverlener is in strijd is met de beginselen van lijdelijkheid en partij-autonomie en verdient daarom geen navolging
en
Stelling 2 (zoals lijkt te zijn gevraagd door het lid Quik-Schuijt?). “De actieve aanpak van de kantonrechter ter zitting en het “helpen” van een partij die zich niet bedient van een professionele rechtshulpverlener staat een goed functioneren van de kantonrechtspraak in de weg.
Wat wordt dus precies met “goed” bedoeld? Het begrip is ambigu. Wordt bedoeld “goed in de zin dat het functioneert” of “goed in de zin dat het in overeenstemming is met beginselen”.

Laten we echter de insteek of het functioneert rusten (want hoe meet je dit? bijvoorbeeld in termen van tevredenheid van rechters of van procespartijen?) en ons richten op de fundamentele vraag die opgesloten ligt in de stelling van de minister: schendt een kantonrechter (dus) de beginselen van lijdelijkheid en partij-autonomie als de rechter een actieve aanpak ter zitting heeft en een partij helpt indien deze zich niet bedient van een professionele rechtshulpverlener? Voor het gemak neem ik ook de twee beginselen even samen al zijn hier wel vraagtekens bij te zetten. Want waarom zou een schending van het beginsel van lijdelijkheid direct een schending van het beginsel van partij-autonomie met zich mee brengen? De informed-consent discussie in het medisch-ethische domein toont bijvoorbeeld goed de meer complexe relatie tussen de twee beginselen. Maar dit terzijde (in andere zin: Snijders e.a., 2007, blz. 46; ook over wat een actieve houding precies is en over welk deel van het proces we dan spreken, vraagt eigenlijk om meer nuance).

Terug naar de argumenten. Een tweede argument waarom een actieve houding van de kantonrechter geen schending is van het beginsel van lijdelijkheid/partij-autonomie is een juridisch argument: (citaat brief) “de wettelijke procesregels beperken geenszins de mogelijkheid tot een actieve aanpak van de rechter.” Dit argument mag nog niet overtuigen. Het is de vraag of bepaalde beginselen geschonden worden niet of wettelijke procesregels een actieve houding in de weg staan (regels die juist hun grondslag deels vinden in de diverse procesbeginselen). Dit argument draait de relatie tussen rechtsbeginselen en de hieraan verwante regels te veel om.

Een derde argument is dat er met de actieve opstelling van de kantonrechter “equality of arms” wordt bereikt. Het beginsel van gelijkheid van processuele middelen – de processuele positie van de ene partij mag niet minder zijn dan die van de andere (Rueb, 2009, blz. 27) kan worden afgeleid uit artikel 6 EVRM. Het argument van de minister is dus dat het beginsel “equality of arms” voorrang geniet boven het beginsel van lijdelijkheid. Dit lijkt steekhoudend en is ook niet vreemd aangezien het beginsel van lijdelijkheid niet bestreken wordt door het EVRM (Hendrikse en Jongbloed, 2008, blz. 554) al is het beginsel van “equality of arms” nochtans ook niet direct in strijd is met het EVRM (Smits, 2008, blz. 299)). Maar terecht lijkt gezegd te kunnen worden dat de lijdelijkheid van de rechter en procesautonomie van partijen niet meer als hoofdbeginselen worden beschouwd (zo ook Meijknecht, 2005, blz. 63) en daarom bij het afwegen tussen beginselen "op achterstand staan".

De vraag is echter of de stelling die de minister liet onderzoeken de juiste was. Het gaat er mogelijk niet zozeer om of een kantonrechter met een actieve houding de beginselen van lijdelijkheid en partij-autonomie schendt maar eerder of van kantonrechters niet altijd een actieve houding kan worden verwacht indien zij een ongelijkheid in processuele positie constateren. Deze vraag lijkt nog niet te worden beantwoord.

De minister:
Ik kan op basis van dit overleg niet anders dan concluderen dat de rechtspraktijk, en dan in het bijzonder de kantonrechtspraak, goed uit de voeten kan met de grenzen voor de rechter in civielrechtelijke zaken, zoals procesrechtelijk verankerd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Maar geldt ook?
Ik kan op basis van dit overleg niet anders dan concluderen dat de rechtspraktijk, en dan in het bijzonder de kantonrechtspraak, goed en gelijkwaardig omgaat met de grenzen voor de rechter in civielrechtelijke zaken, zoals procesrechtelijk verankerd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

In prescriptieve vorm: behoort een kantonrechter bij een mogelijke schending van equality of arms (door afwezigheid van procesvertegenwoordiging) te allen tijde - dus per definitie - zich actief op te stellen?

Links
Kantonrechters actiever zonder advocaat, Scherpinarbeidsrecht.nl, 13-12-2011
Kamerstuk: (vermeende) lijdelijkheid van de rechter , Rijksoverheid: Ministerie Veiligheid en Justitie, 02-12-2011

Literatuur
Hendrikse, M.L. en Jongbloed A.W., Burgerlijk procesrecht praktisch belicht, Kluwer, 2008
Meijknecht, P.A.M., Infrastructuur en hoofdbeginselen van burgerlijk procesrecht, Kluwer, 2005
Rueb, A.S., Compendium van het Burgerlijk procesrecht, Kluwer, 2009
Smits, P., Artikel 6 EVRM en de civiele procedure, Kluwer, 2008
Snijders, H.J., C.J.M. Klaassen en G.J. Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht, Kluwer, 2007