In het Reformatorisch Dagblad een mooie analyse van het oordeel van de Dordtse rechtbank dat een zeventien weken oude foetus niet in bescherming kan worden genomen. Omdat de familie van de moeder eropuit zou zijn het leven van het kindje te ontnemen (i.v.m. schending familie-eer) zou de foetus bescherming nodig hebben. De rechtbank concludeerde dat een verzoek tot bescherming pas mogelijk is als de foetus ouder is dan 24 weken. Tot die grens mag immers in Nederland een kind worden geaborteerd.

Opvallend is dat de Amsterdamse rechtbank vorig jaar wel een foetus van zestien weken wilde beschermen voor de moeder zelf. In deze zaak was de moeder cocaïneverslaafde en psychisch ziek. De casus is interessant omdat de kwestie duidelijk op het snijvlak is van recht en ethiek (het raakt dus niet an sich zo de juridische beroepsethiek).

Mr. W. Kastelein, gezondheidsrechtspecialist bij KBS Advocaten in Utrecht, over de uitspraak van de Amsterdamse rechtbank:
„Eigenlijk kan die uitspraak niet. Misschien is de beslissing wel wenselijk, maar zij staat op gespannen voet met ons recht. Juristen zijn het er over het algemeen over eens dat een foetus van zestien weken geen rechtssubject is.”
De argumentatie van de rechter:
5. De beoordeling

5.1. De moeder is op het moment van de uitspraak zeventien weken zwanger van de ongeboren vrucht. Derhalve dient voorafgaand aan de vraag of een voorlopige ondertoezichtstelling - hangende het beschermingsonderzoek van de Raad - geboden is, beoordeeld te worden of de ongeboren vrucht reeds bescherming toekomt, als bedoeld in artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek.

5.2. De meeste mensenrechtenverdragen bieden bescherming aan het leven. De verplichting het menselijk leven te beschermen vangt aan vanaf de geboorte, maar het is aan verdragsstaten of zij ook ongeborenen onder het beschermingsbereik van dit recht willen laten vallen. Mensenrechten bevatten immers minimumnormen. Bij de totstandkoming van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is geprobeerd een voor iedereen aanvaardbaar compromis te vinden over de juridische status van de ongeborene. Dit heeft zijn neerslag gevonden in de preambule van het IVRK, waarin is bepaald dat het kind 'bijzondere bescherming en zorg nodig heeft, met inbegrip van geëigende wettelijke bescherming, zowel voor als na zijn geboorte’. Een preambule schept geen juridische verplichtingen voor verdragsstaten, maar biedt een basis voor interpretatie van de verdragsbepalingen en verduidelijkt de doelen van het verdrag (art. 31 lid 2 Weens Verdragenverdrag). Artikel 2 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) beschermt het recht op leven van eenieder. In de zaak Herz benadrukt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat de Staat het leven niet opzettelijk mag beroven, maar dat de foetus geen zelfstandig recht op leven toekomt. Het Hof sluit niet uit dat in bepaalde verdragsstaten de foetus wel bescherming geniet onder artikel 2 EVRM. Vanaf welk moment het leven begint, valt binnen de ‘margin of appreciation’ die verdragsstaten toekomt.

5.3. De foetus zelf is volgens het Nederlands recht geen drager van rechten. Hij heeft noch recht op zwangerschapsafbreking, noch recht op leven. Strafbaar is alleen de zwangerschapsafbreking na de levensvatbaarheidsgrens: 'Onder een ander (…) van het leven beroven wordt begrepen: het doden van een vrucht die naar redelijkerwijs verwacht mag worden in staat is buiten het moederlichaam in leven te blijven' (artikel 82a van het Wetboek van Strafrecht). Door de medische wetenschap in Nederland is de levensvatbaarheidsgrens thans vastgesteld op 24 weken nadat de bevruchting heeft plaatsgevonden. Na deze termijn kan, met behulp van de medische wetenschap, een foetus van 24 weken in leven worden gehouden.

5.4. De zelfstandige levensvatbaarheid van een foetus, en daarmee de duur van de zwangerschap, is gelet op het voorgaande bepalend voor de vraag of aan de ongeboren vrucht op enige wijze bescherming toekomt. Nu de moeder zeventien weken zwanger is, komt de ongeboren vrucht geen bescherming toe en kan een maatregel van voorlopige ondertoezichtstelling niet worden uitgesproken. Toewijzing van het onderhavige verzoek zou thans impliceren – nu de ongeboren vrucht de levensvatbaarheidsgrens nog niet gepasseerd heeft – een voorlopige ondertoezichtstelling van de meerderjarige moeder, welke maatregel geen steun vindt in het recht. De verzoeken tot ondertoezichtstelling en voorlopige ondertoezichtstelling zullen dan ook worden afgewezen.
„Begrijpelijk dat rechter foetus beschermt”, Reformatisch Dagblad, 23-02-2012
De uitspraak Rechtbank Dordrecht LJN: BV6246, Rechtspraak.nl, 20-02-2012